Intermediairs vangen voorlopig bot bij voorzieningenrechter rechtbank Utrecht
Op 9 januari is het eerste gedeelte van de veel besproken FIFA Football Agent Regulations (FFAR) in werking getreden. Deze reglementen reguleren op strikte wijze het handelen van voetbal-intermediairs. De overige delen van de FFAR volgen op 1 oktober; althans, dat is de bedoeling van de FIFA. Het intermediairsgilde heeft de nieuwe FFAR zeer kritisch ontvangen. Met name het verplichte salarisplafond en de herinvoering van de examenplicht stoten tegen het zere been. De Europese en Nederlandse belangenorganisaties EFAA en Pro Agent wilden hier een stokje voor steken door de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht te verzoeken de inwerkingtreding van de FFAR op te schorten.
Intermediairs wereldwijd keken reikhalzend uit naar deze eerste rechterlijke uitspraak over de rechtmatigheid van de FFAR. Deze week heeft de rechtbank uitspraak gedaan, maar voldoet het vonnis aan de hoge verwachtingen? Hier kan men kort over zijn. Nee, dat doet het niet. De voorzieningenrechter wil zijn vingers niet branden aan de complexe materie van de FFAR en schort de inwerkingtreding van de FFAR dus niet op.
Zoals vaker acht de voorzieningenrechter zichzelf niet de juiste instantie om een inhoudelijk oordeel te geven over complexe wet- en regelgeving zoals de FFAR. Wat de voorzieningenrechter dan rest, is een relatief marginale belangenafweging. Komen de belangen van de zaakwaarnemers dermate in gedrang dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is? De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, althans, dit is voldoende aannemelijk gemaakt. Voor een inhoudelijke toetsing van de FFAR verwijst de rechtbank naar een reeds lopende bodemprocedure, aangespannen door de EFAA en Pro Agent, waarin eveneens de rechtmatigheid van de FFAR wordt betwist.
Ondanks dat de rechtbank zich niet inhoudelijk wil uitlaten over de FFAR kent de uitspraak wel een interessante overweging over de reikwijdte van de FIFA-statuten. Hierin is namelijk een bepaling opgenomen welke alle FIFA-leden verplicht onderwerpt aan de arbitragerechtspraak van het CAS, het internationale hof van arbitrage voor de sport. FIFA deed namelijk een beroep op deze bepaling om te beargumenteren dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had om zich over het geschil te buigen. De rechtbank ging niet mee in dit betoog. Intermediairs hebben namelijk geen (directe) lidmaatschapsverhouding met de FIFA, in tegenstelling tot bijvoorbeeld nationale bonden, clubs, en spelers. Intermediairs zijn daardoor slechts indirect gebonden aan de FIFA-statuten en -reglementen. Het arbitragebeding in de statuten geldt daardoor niet voor intermediairs. De arbitragebepaling in de overeenkomsten die intermediairs aangaan met nationale voetbalbonden is te algemeen van aard om het CAS exclusieve rechtsmacht toe te kennen, zo oordeelt de rechtbank.
De voorzieningenrechter acht zich dus niet de juiste instantie om inhoudelijk uit te laten over de FFAR, mede gezien de gestelde prejudiciële vragen. Het laatste woord over de FFAR is dus nog niet gesproken Ook het CAS zal zich deze zomer nog inhoudelijk uitlaten over de rechtmatigheid van de FFAR. In deze procedures zal de FFAR daadwerkelijk inhoudelijk worden getoetst, althans dat is de verwachting. De Nederlandse voorzieningenrechter heeft zichzelf zoals vaker buitenspel gezet, de vraag rest of andere rechters dit voorbeeld zullen volgen. Wordt vervolgd…
Meer weten over dit onderwerp? Neem contact op met een van onze sportrechtexperts.
Stef van der Veldt
Advocaat