Uitlener loopt wederom tegen (Waadi) muur op

De kantonrechter te Roermond oordeelde in een zaak (Rb. Limburg 11-03-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:4003) dat het relatiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van een uitgezonden werknemer, nietig was.  Hoewel dit een vrij rechttoe rechtaan uitspraak is, is dit wederom een bevestiging dat uitleners goed naar hun positie moeten kijken en daar hun contractuur op moeten aanpassen.

Ingevolge art. 9a lid 1 Waadi is het een werkgever, die zijn personeel uitleent aan een opdrachtgever, verboden om die personeelsleden te belemmeren / te verbieden om een arbeidsverhouding aan te gaan met de opdrachtgever (inlener). Een beding dat de uitgeleende werknemer verbiedt om bij zijn opdrachtgever in dienst te treden, is daarmee nietig. Die bepaling in de Waadi lijkt niets aan duidelijkheid te wensen over te laten. Toch wordt hierover nog vrij vaak geprocedeerd. Zo ook in dit geval. Ook in dit geval deed de werkgever een beroep op een in de arbeidsovereenkomst opgenomen  relatiebeding.

Daar maakt de kantonrechter echter snel korte metten mee:

“Artikel 9a lid 1 Waadi is ruim geformuleerd en verbiedt iedere belemmering van de arbeidskracht om een arbeidsverhouding aan te gaan met de opdrachtgever (inlener). Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 10 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen dan ook nietig.”

Om er vervolgens nog achteraan op te merken (als een soort tip, lijkt het wel), dat er alleen nog tussen inlener en uitlener kan worden overeengekomen dat de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de uitlener als de werknemer (na de terbeschikkingstelling) bij de inlener in dienst treedt. Deze discussie maakte echter geen onderdeel uit van deze procedure. De uitlener vangt ook hier dus bot.

Wat niet terugkomt in deze uitspraak, is de vraag of de Waadi überhaupt wel van toepassing is in dit soort verhoudingen. Als deze niet van toepassing is, dan geldt het belemmeringsverbod van de Waadi niet en kan er alsnog een beroep worden gedaan op een relatie- of concurrentiebeding. Voor de toepassing van de Waadi-regels (en dus het belemmeringsverbod) is vereist dat sprake is van ter beschikkingstelling van arbeidskrachten, zoals gedefinieerd in art. 1 lid 1 onder c Waadi: “ter beschikking stellen van arbeidskrachten: het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.” Even simpel gezegd: als leiding en toezicht bij de uitlener blijft liggen, dan is de Waadi niet van toepassing. Alhoewel rechters al snel geneigd zijn om bij enige instructiebevoegdheid van de inlener aan te nemen dat (enige vorm van) leiding en toezicht bij de inlener ligt, is dit wel een interessante optie voor uitleners. Zeker als het uitlenen ziet op werkzaamheden waar technische en specifieke kennis vereist is. Het is goed voorstelbaar dat in die branches of bij die werkzaamheden de leiding en het toezicht sneller bij de uitlener zullen blijven liggen.

Veel hangt hierbij ook samen met de contractuele afspraken die worden gemaakt. In de contractuur dient beschreven te worden bij wie leiding en toezicht blijft liggen. Een uitlener doet er daarbij verstandig aan om altijd een beding op te nemen, waarbij de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd wordt als hij de werknemer in dienst neemt, zoals ook in deze uitspraak door de kantonrechter wordt opgemerkt. Ook aan een dergelijke bepaling worden overigens weer vereisten gesteld.

Mocht u vragen hebben over het bovenstaande, kunt u contact opnemen met ons.