Turntrainers in het gelijk gesteld door Rechtbank; besluit van KNGU over ‘schorsing’ vanwege ISR onderzoek onterecht!

Het is in de sportwereld, en zeker in de turnwereld[1], een belangrijk topic: het schorsen van sporters, trainers of andere betrokkenen, omdat er een ISR onderzoek tegen de betreffende persoon loopt. Nog recent werd er in twee instanties geoordeeld over de zaak Wevers, waarin het Gerechtshof uiteindelijk oordeelde dat de KNGU de beslissing heeft mogen nemen om Wevers niet mee te laten gaan naar de Olympische Spelen.

 

Ten aanzien van een aantal trainers (hierna: de “trainers”) nam de KNGU ook het besluit om hen niet mee te laten gaan naar een internationaal toernooi vanwege een lopend ISR onderzoek. Namens de trainers vochten mijn collega Linda de Wit en ik met succes dit besluit aan bij de Voorzieningenrechter. Hieronder een weergave van de belangrijkste punten.

 

  1. Bevoegdheid om besluit te nemen:

Het besluit om de trainers uit te sluiten van deelname aan het toernooi was genomen door een Business Unit manager. Daarmee is het eerste argument dat deze manager niet dit besluit had mogen nemen. Het betreft hier namelijk een ordemaatregel en op basis van het ISR reglement moet een ordemaatregel worden genomen door het bondbestuur.

 

De KNGU betoogde nog dat het in dit geval geen ordemaatregel zou betreffen, maar daar gaat de Voorzieningenrechter niet in mee. De genomen beslissing draagt “onmiskenbaar” het karakter van een ordemaatregel. Uit geen van de reglementen van de KNGU blijkt vervolgens dat deze Business Unit manager bevoegd is om in haar besluit rekening te houden met een eventueel lopend ISR onderzoek. Bovendien, en naar mijn mening belangrijker nog, heeft de KNGU de tuchtrechtspraak ondergebracht bij het ISR. En in het reglement van het ISR is bepaald dat een ordemaatregel (uitsluitend) door het bondsbestuur moet worden genomen. Daarmee acht de Voorzieningenrechter deze Business Unit manager niet bevoegd.

 

  1. Beleid en wijze van tot stand komen van besluit:

Daarmee is de kous echter nog niet af. Tijdens de mondelinge behandeling hebben wij grote vraagtekens gezet bij:

  1. a) de inhoud van het beleid waarnaar de KNGU verwijst; en
  2. b) de wijze waarop het besluit tot stand is gekomen.

 

De KNGU stelt namelijk dat er al sinds juni 2020 beleid zou zijn, inhoudende dat als er een ISR onderzoek loopt de betrokkene (per definitie) niet wordt uitgezonden naar internationale toernooien. Dat beleid is niet kenbaar en nooit bekend gemaakt onder de leden.

 

Bij de wijze waarop het besluit door de KNGU is genomen, gaat het naar onze mening goed mis. Het beleid houdt kennelijk in dat als er een ISR onderzoek loopt, diegene per definitie niet wordt uitgezonden naar internationale toernooien. Kennelijk om de rust te waarborgen. Daarmee wordt er dus geabstraheerd van elke specifieke kwestie en (bijvoorbeeld) de ernst van de klacht[1]. Er wordt niet gekeken naar de persoonlijke omstandigheden, niet gekeken naar de impact van en (zakelijke en sportieve) gevolgen voor de betrokkenen, niet gekeken naar de proportionaliteit van de maatregel, etc., etc. Dat staat haaks op het reglement van het ISR: een ordemaatregel dient noodzakelijk, geschikt en evenredig te zijn om het doel (de orde en, of veiligheid te waarborgen dan wel te herstellen) te bereiken. Een belangenafweging is dus noodzakelijk. Dat volgt overigens ook uit art. 2:15 BW.

 

Bij dit alles komt nog dat één van de trainers eerder een brief van de KNGU had ontvangen, waarin juist werd aangegeven dat het lopende onderzoek géén gevolgen had voor een uitzending naar een internationaal toernooi. Vervolgens wordt er dus tegengesteld bericht door de KNGU, zonder verdere hoor- en wederhoor of motivering. Een motivering was in dit op zijn minst op zijn plaats geweest, met name over het nut en de noodzaak van deze maatregel (de trainers mochten in NL wel actief blijven), afgewogen tegen de belangen van de trainers. Al deze onderdelen ontbraken, waardoor de KNGU op last van de Voorzieningenrechter het besluit moest intrekken en de trainers alsnog konden deelnemen aan het toernooi. Zoals de Voorzieningenrechter formuleert:

 

“Op zichzelf kan de KNGU als vereniging uiteraard maatregelen treffen in geval er sprake is van tuchtrechtelijke klachten, maar dat dient dan wel met de nodige zorgvuldigheid en prudentie te geschieden, waarbij op voorhand helder is wie tot welke besluiten bevoegd is, wat precies het onderliggende beleid is, hoe de belangen tegen elkaar zijn afgewogen en of betrokkenen daarover tijdig zijn geïnformeerd en worden meegenomen in de besluitvorming voordat besluiten worden genomen. Op al deze punten schiet het besluitvormingsproces in deze zaak ernstig tekort.”

 

Ook om een andere reden is deze kwestie nog interessant, namelijk: kan het kennelijk aangehouden beleid van de KNGU wel door de beugel? Mag de KNGU bepalen dat iemand wordt uitgesloten bij het enkele feit dat er een onderzoek tegen diegene loopt. Of nog breder: mag de KNGU die persoon uitsluiten van het beoefenen van zijn sport (en soms ook zijn broodwinning). Bekend is dat een rechter beleid vaak maar marginaal toetst. Maar als je uitgaat van de onschuldpresumptie en de visie hierop bij andere rechtsgebieden, dan zou je naar onze mening heel goed tot het oordeel kunnen komen dat dat niet mogelijk is. Zo is in het arbeidsrecht een vermoeden van het plegen van een strafbaar feit onvoldoende voor een ontslag. Nu zijn een ontslag en een (tijdelijke) schorsing natuurlijk geen vergelijkbare maatregelen, maar de achterliggende motivatie waarom een ontslag niet geoorloofd is, kan één op één worden toegepast bij het opleggen van een schorsing. Zeker (nogmaals) gelet op de ingrijpende gevolgen van een schorsing. Het is niet ondenkbaar dat die gevolgen verstrekkender kunnen zijn dan een ontslag.

 

Conclusie

Laat duidelijk zijn dat de KNGU in een niet benijdenswaardige positie verkeerd. De problemen en de maatschappelijke belangen die daarbij spelen zijn enorm. Het gevaar dat daarbij wel dreigt, is dat de belangen van één partij (zoals in dit geval de trainers) uit het oog wordt (worden) verloren en er bijna een soort heksenjacht gaat plaatsvinden. Dit, terwijl ook de trainers lid zijn van de KNGU en zij ook van ‘haar’ bond mogen verwachten dat er oog is voor hun (rechts)positie. Dat is in dit geval volstrekt onvoldoende gebeurd en daarmee is het terecht dat de Voorzieningenrechter de KNGU een stevige tik op de vingers geeft.

Indien u vragen heeft over bovenstaande, kunt u contact opnemen met ondergetekenden.

mr. Linda de Wit en mr. Gijs Volders

[1] Zie ook het rapport “Ongelijke leggers”.

[2] Het betrof in dit geval geen klacht over seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Mr. Gijs Volders
Advocaat/Partner +31 (0)73-6911979 Stuur bericht